logo jacob israel de haan
logo jacob israel de haan

Al uw verlangen was eens mijn verlangen.

En al uw rijk genot was mijn genot.

In de zachte mijmering van mijn zangen

Weent ook uw Lot.

ROB DELVIGNE

HOE DE HAAN BIJNA MONDRIAAN VERMOORDDE

In de Amsterdamse Tolstraat stond een molen die rond 1900 als verzamelplaats functioneerde voor bohemiens-kunstenaars. Piet Mondriaan was een van hen. Hij ontvluchtte de molen rond 1903 in een crisis en vestigde zich kort daarna bij een vriend in Uden. Daar werd hij benaderd door ‘een welgestelde joodse homoseksuele man, die het hem ook in Amsterdam “lastig had gemaakt” […]. Naar verluidt had de joodse homoseksueel in Amsterdam geruchten rondgestrooid over een verhouding tussen hem en Mondriaan’ (Léon Hanssen, ‘Molens, anarchie en mystiek. Piet Mondriaan’ in Avant-garde en religie; 2009, p. 199). Verder was de molen het toneel geweest van een zelfmoord of een moord; het fijne is er niet van bekend (Hanssen, p. 196).

Bij een Joodse homoseksuele man in Amsterdam uit die tijd denken u en ik onmiddellijk aan Jacob Israël de Haan; alleen was die toen onderwijzer, dus niet welgesteld. De werelden van Mondriaan en van De Haan overlapten elkaar gedeeltelijk. De Haan woonde in de St. Willibrordusstraat in De Pijp, de Tolstraat loopt daaraan parallel, vijf straten verder. De Haan woonde vanaf zijn twintigste, vanaf 1902, in Amsterdam en leerde al snel schrijvers en kunstenaars kennen doordat hij als redacteur van de kinderrubriek van Het Volk om hun medewerking vroeg. Hij had dus entree tot de kunstenaarswereld. De Haan kwam in 1903 in contact met de scholieren Arnold en Louis Saalborn; Mondriaan leerde hen iets later kennen: Louis kreeg schilderles van Mondriaan en Arnold een schilderij. Mondriaan was in de jaren 1902-1903 dik bevriend met redacteur Joop Siedenburg van het satirische tijdschrift De Ware Jacob, waarin De Haan bij voortduring op de hak werd genomen. Blijkbaar was men goed op de hoogte van zijn handel en wandel. Niet onmogelijk heeft Mondriaan aan dat blad bijgedragen (Robert Welsh e.a., Mondriaan aan de Amstel 1892-1912, tweede herziene druk, 1994, p. 29, vn 44). Kortom: Mondriaan had De Haan direct of indirect kunnen kennen.

In 1908 publiceerde De Haan de roman Pathologieën waarin de hoofdpersoon Johan in de macht komt van de kunstenaar René Richell. Johan laat zich uit liefde diens sadistische kwellerijen welgevallen, anders zou Richell hun relatie openbaar maken. Uiteindelijk verschaft Richell Johan de cyaankali waarmee hij zelfmoord pleegt: for each man kills the thing he loves (Oscar Wilde). Volgens een brief van De Haan uit 1905 heeft hij voor een gedeelte van het leven van Johan zichzelf als model gebruikt:

‘Meester Eekhoud, ik heb bijna een grooten roman volmaakt: “Pathologieën, de ondergangen van eenen jongen”. […] In dat boek geef ik het leven van eenen zeer superieuren, zuiver homo­sexueelen jongen, en die na enormen ziels-strijd gek wordt, door het verkeerde liefde-leven van eenen slechten artist. Meester Eekhoud, dit is alles gebeurd. De artist leeft, en is nu een groot teekenkunstenaar, de jongen leeft ook. Doch is na die gebeurtenissen steeds zeer zenuwziek. Gij kent hem wel. De jongen in dit boek: “Pathologieën” bestaat uit levensstukken van verschillende jongens. In zijnen strijd tegen den schilder ben ik het meest zelf. In het boek staan ook brieven, die die twee elkander schrijven, en die bijna woordelijk werkelijk geschreven zijn.’

Het verhaal lijkt op wat Mondriaan overkwam. De Haan had weet kunnen hebben van het voorgevallene in de molen, een zaak die zich in zijn directe omgeving afspeelde. Of was hij er zelfs rechtstreeks bij betrokken? Was hij het die zijn relatie met Mondriaan dreigde openbaar te maken en daarmee Mondriaan bijna tot zelfmoord dreef?

PS Had Mondriaan een alibi toen De Haan in 1924 werd doodgeschoten?

BRON

De God van Nederland april 2012 p. 50-51 Rob Delvigne