logo jacob israel de haan
logo jacob israel de haan

Mijn hart kan van uw Lied niet scheiden.

Ons Volk leed door al eeuwen pijn.

Zing het nog eens, voordat tussen ons beiden

Dagen en jaren zijn.

ROB DELVIGNE

DE ONORTHODOXE DIPLOMATIE VAN JACOB ISRAËL DE HAAN

Jacob Israël de Haan zette zich als jurist in voor de politieke gevangenen in tsaristisch Rusland. Hij bezocht Rusland driemaal, in 1912 en 1913.

Voorjaar 1912 ging De Haan naar Engeland, samen met zijn vriend Frederik van Eeden. Ze zouden lady Victoria Welby bezoeken, grondlegster van de significa. Zij overleed echter enkele dagen voordat haar bewonderaars met de boot naar Londen gingen. Van Eeden schreef aan zijn vrouw op 7 april 1912 vanuit Londen over De Haan: ‘Joopje is prettig en geschikt als reiskameraad. Altijd druk, reederijk, maar opgewekt en tevreeden, en vol hartelijkheid en gedienstigheid. […] Joop was erg zeeziek en zag groen toen hij aan dek kwam’.

In Brighton bezochten ze een andere vriend van Van Eeden: Peter Kropotkin. De revolutionair had over de Russische gevangenissen geschreven, speciaal over het lot van de politieke gevangenen zoals hij er zelf één was geweest (In Russian and French prisons, 1887; The terror in Russia, 1909). Enkele dagen later bezocht De Haan Reading Goal, waar Oscar Wilde twee jaar gevangen had gezeten en dwangarbeid had moeten verrichten. Juridische interesse en betrokkenheid bij de politieke actualiteit voerden De Haan daarna naar Rusland.

Eind juli 1912 ging De Haan voor het eerst naar Rusland, samen met zijn vrouw die een familielid in Riga had wonen. De Haan kon weer profiteren van de vriendenkring van Van Eeden, nu door een introductie van E.J. Dillon, gezaghebbende Engelse journalist in de hoofdstad Petersburg.

De Haan bezocht zo’n tien gevangenissen in Petersburg, Moskou en Riga, de enige plaatsen in Rusland die hij mocht bezoeken. Hij signaleerde martelingen en opsluitingen zonder proces, vooral van politieke gevangenen; verder dwangarbeid en verbanning naar Siberië. Hij maakte kennis met enkele gevangenen, met wie hij in het Frans kon praten: Georges Dmitrenko, Paul Sacvarélidzé en Joseph Minor. Bij terugkomst publiceerde hij in De Beweging gedocumenteerde artikelen over zijn ervaringen, citeerde brieven van ooggetuigen en gevangenen en lardeerde de tekst met emotionele gedichten. De artikelen werden gebundeld: In Russische gevangenissen (1913).

Van Eeden had bewondering voor de moed van De Haan. In zijn Dagboek (editie 1971) schreef hij op 17 september 1912: ‘Gisteren bij Jacob de Haan, dien ik benijdde om zijn tocht naar Rusland’. Er is even overwogen om met z’n tweeën naar Rusland te gaan, maar: ‘Frederik van Eeden kan geen pas naar Rusland geviseerd krijgen, omdat hij tot geen kerkgenootschap zegt te behooren’ (uit een ingezonden brief van De Haan in het Algemeen Handelsblad van 8 april 1913). Bij zijn eerste bezoek had De Haan eerlijk opgegeven dat hij ‘Israélite’ was, joods. Na zijn ervaringen met het virulente antisemitisme in Rusland noemde hij zich bij het tweede bezoek in februari 1913 ‘gereformeerd’ (en liet zijn pas uit voorzorg niet –zoals de eerste keer- bij het Russische consulaat viseren). Kropotkin wenste De Haan succes bij zijn poging om het lot van zijn gevangen Russische vriend Georges Dmitrenko te verzachten (brief van 1 februari 1913). Ook Dillon werd opnieuw ingeschakeld, niet tot zijn tevredenheid.

Hij schreef op 26 februari 1913 aan Van Eeden: ‘I felt that he ought to get some one else to uphold his action which is directed to the liberation of a young political prisoner [Dmitrenko] against whom very serious charges have been brought & - I am told - proven. The kind of help which de Haan asked me to give him astounded me, for it is incompatible with the rudimentary principles of social intercourse. Altho I did not give him a letter to Count Witte [graaf Sergei Witte, Russisch minister en diplomaat], he wrote to the Count & used my name & got some assistance from him’. Dillons reputatie werd door De Haan misbruikt, De Haan vond dat het goede doel zijn gedrag sanctioneerde.

De Haans kritische artikelen over de behandeling van politieke gevangenen hadden de Russische autoriteiten terughoudend gemaakt; dat De Beweging in een vuurrood omslag verscheen, hielp ook niet. Hij probeerde iets gedaan te krijgen ten gunste van de genoemde drie gevangenen, maar kreeg geen toestemming om ze opnieuw te bezoeken. De Haan schreef achteraf in bovengenoemde ingezonden brief: ‘ik vond te Petersburg geen gehoor voor mijn beden en mijn betoog’. De Nederlandse autoriteiten werkten ook niet mee: ‘De Burgemeester van Amsterdam heeft mij namens den Minister van Buitenlandsche Zaken gewaarschuwd, niet weder naar Rusland te gaan, daar de Nederlandsche Regeering niet voor mijn veiligheid kan instaan’.

Het verzoek van de minister om De Haan te waarschuwen bereikte burgemeester A. Roëll op 18 februari 1913. De Haan was toen al in Rusland en keerde op 23 februari van zijn reis terug. Roëll schreef op 28 februari 1913 aan de minister, dat ‘door den Gezant te St. Petersburg reeds een waarschuwing was gegeven’. Hij staat bekend als ‘iemand met eenigszins eigenaardige ideeën, welke uiting vinden in realistische letterkundige producten en gedichten’. Hij maakt de indruk, ‘dat in ’s dichters geest min of meer verwarde denkbeelden heerschen. Indertyd schreef hy een boek Pijpelijntjes, waaruit men zou kunnen opmaken, dat hy homo-sexueele neigingen had.

Karakteristiek met betrekking tot de vraag hoe personen, die hem van naby kennen, over hem denken, is, dat toen eenigen tyd geleden iemand zich schuldig maakte aan het bemorzen van dameskleeren met inkt, zyn schoonvader zich aan het bureau van politie vervoegde en als zyne overtuiging uitsprak, dat De Haan de inktwerper was. Hy kwam tot die meening, omdat De Haan een hoogst zenuwachtig persoon was met perverse neigingen. Later bleek, dat De Haan de inktwerper niet was, althans een ander werd op heeterdaad betrapt en van een tweeden persoon is niet gebleken, terwyl De Haan ook nog eenige tyd gevolgd is geworden zonder dat er eenige aanwyzing te vinden was, dat hy zich aan feiten als bovenbedoeld schuldig maakte’.

De gezant in Petersburg wilde enkel het hoogst noodzakelijke voor De Haan doen. Hij schreef over hem als een ‘zekere J.I. de Haan, zich noemende letterkundige, een dweepziek Israeliet, die het welwillend verlof hem door de Russische Regeering verleend tot bezichtiging der gevangenissen, niet beter wist te beloonen dan door openbaarmaking van een blykbaar overdreven beschryving van de misstanden. […] De Haan schreef een drietal artikelen over het gevangeniswezen hier te lande, waarin de Russische administratie aan een hatelyk scherpe en stellig overdreven kritiek wordt onderworpen’ (A. Sweerts de Landas aan de nieuwe minister J. Loudon, 27 november 1913). En op 5 december 1913 over de ‘groote opwinding welke op dit oogenblik alhier nog tegen de Joden heerscht’. Het was de tijd van het Beilis-proces: deze jood werd beschuldigd van rituele moord op een christen.

Voorafgaand aan de derde en laatste reis naar Rusland zou De Haan samen met Frederik van Eeden bij minister van Buitenlandse Zaken John Loudon op bezoek gaan. Van Eeden was bevriend geraakt met Loudon toen die nog ambassadeur in Washington was. Halverwege 1913 was hij minister geworden en zat hij op een post waar hij mogelijk iets ten gunste van de Russische politieke gevangenen kon doen (achter de schermen, want in de Tweede Kamer had hij gemeld dat hij zich niet kon mengen in de interne zaken van een bevriende mogendheid). ‘Het is onduidelijk of het gesprek met Loudon heeft plaatsgevonden’ volgens De Haans biograaf Jan Fontijn (Onrust, 2015, p. 239). Fontijn maakte in zijn biografie van Van Eeden (Trots verbrijzeld, 1996 p. 286) melding van een brief van minister Loudon aan Van Eeden van 1 januari 1913 over De Haans optreden in Rusland. Maar: Loudon was nog geen minister op 1 januari 1913; de datering kan niet kloppen. Loudons brief is van nieuwjaar 1914; volgens zijn postboek heeft Van Eeden de brief op 4 januari 1914 ontvangen (‘met copie brief gezant’).

De gezant in Petersburg had aan Loudon verslag uitgebracht van De Haans optreden eind december 1913. Fontijn had dit kunnen lezen in het artikel van Leo Ross en mij over De Haans ‘Russisch engagement’ (Het oog in 't zeil 1986-87 / 1-2; herdrukt in Een uitmuntend letterkundig kunstenaar, 2002). Wij hebben daar de brief-met-bijlage-gezant van de juiste datum 1 januari 1914 voorzien. Het gesprek tussen Van Eeden en Loudon vond op 18 november 1913 plaats. Met resultaat: Loudon verzocht zijn Russische collega-minister om De Haan te ontvangen. ‘Jhr. Loudon gaf my gelyk, dat ik myn vrienden niet aan hun ongelukkig lot overlaat’ (De Haan aan Sweerts de Landas 29 november 1913).

Vergezeld door de Nederlandse gezant te Petersburg bezocht De Haan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Haan drong aan op het in vrijheid stellen van een ‘bijzonder sympathieke jongeman’, die naar zijn mening er te sympathiek uitzag om schuldig te zijn. ‘Toen zijn toehoorder daarop niet zonder grond verwonderd had opgekeken, had hij er aan toegevoegd, dat zijne vrouw van de zaak alles afwist’, staat er in het verslag van de gezant. Aan een andere ambtenaar deed De Haan het voorstel om gezamenlijk de jongeman te doen ontsnappen. Loudon concludeerde, dat De Haan ‘zijne zaak geheel bedorven heeft. Van Eeden heeft Loudon op 4 januari 1914 geantwoord en een ‘verkl[aring]. De Haan’ meegestuurd, zoals het door Van Eeden bijgehouden register op binnengekomen en uitgegane correspondentie vermeldt. Die brief is niet teruggevonden.

Bronnen

Van Eeden-archief, Allard Pierson Universiteit van Amsterdam: postboek, brieven van en aan Truida Everts en Dillon;

Bibliotheca Rosenthaliana, Allard Pierson Universiteit van Amsterdam: brief van Kropotkin;

Nationaal Archief Den Haag: archiefnr. 2.05.03 inv.nr. 58.

BRON

De Parelduiker XXIV (2019) 5, p. 48-52